50
Ze wil dronken worden. Als ze te veel drinkt, krijgt ze een lichter gevoel in haar hoofd en voelt ze zich zorgelozer. Ze wil licht in haar hoofd en zorgeloos zijn. Toch kan ze beter niet losgaan zolang Denise hier nog zit. Het risico dat ze te veel gaat vertellen is te groot. Ze heeft een te grote behoefte om te praten. Maar Denise zit hier wel en ze is nieuwsgierig.
‘Ik ben je beste vriendin, je kunt me vertrouwen,’ dringt ze aan. ‘Ik zie aan je dat iets je dwarszit. Gooi het eruit, ik praat er echt met niemand over.’
Irma twijfelt.
‘Dat bezoek van die rechercheurs uit Alkmaar klopt niet, volgens mij. Je hoort of leest de laatste tijd niets meer over die Haverkort, ik geloof niet dat ze naar hem zoeken. Weet je wat ik denk? Ik denk dat iemand jou op stang probeert te jagen en dat je die iemand moet zoeken in de richting van de man die je telefonisch lastigviel. Je zou hem toch ontmoeten? Wanneer was dat precies? Op een zondagavond, als ik me niet vergis.’
‘Dat klopt, ik heb je verteld dat we een afspraak hadden. Hij is niet verschenen.’
‘Dat klinkt niet goed. Wat zijn dit voor streken? Waarom zou iemand jou op deze manier te pakken willen nemen? Weet je echt niet wie dit is?’
En opeens zegt ze het. Terwijl ze nog twijfelt, gooit ze het er toch uit. ‘Ik denk dat het de zoon is van de man met wie ik iets had toen ik eenentwintig was. Van Wouter. Ik heb je al iets over hem verteld.’
‘Hoe heette die zoon?’
‘Dat weet ik niet. Maar ik denk dat hij degene is die mij lastigvalt.’
‘Echt? Waarom zou hij dat doen?’
‘Daar moet ik dus achter zien te komen.’
‘Ik zei het al eerder: doe aangifte. Je weet nooit wat die vent precies van plan is. Ik zie aan je dat hij je behoorlijk de stuipen op het lijf jaagt. Geef hem aan.’
‘Misschien heb je wel gelijk. Ik zal erover nadenken.’
Denise slaakt een diepe zucht. ‘Dat kunnen we dus schudden.’
Denise grijpt Irma’s vraag om meer te vertellen over haar vakantie naar Torquay gretig aan. Ze brandt los over blauwe luchten, een serene zee, haventjes met plezierjachten en zeer interessante vissers. Maar gelukkig weidt ze daar niet verder over uit en vertelt ze wat ze allemaal te weten is gekomen over Agatha Christie. ‘Weet je dat die vrouw tachtig detectives heeft geschreven? Táchtig! En ook een paar romans, negentien toneelstukken en talloze verhalen. Ik heb nog een hele serie boeken van haar, die ga ik allemaal opnieuw lezen. Het huis waar ze met haar tweede echtgenoot woonde, Greenway House, staat niet ver van haar geboorteplaats en het is tegenwoordig voor publiek toegankelijk. Ik heb er mijn ogen uitgekeken, maar ik was ook heel erg onder de indruk van de tuin die erbij hoort. Wat heet tuin? Greenway Garden is ruim honderd hectare groot en er staan bomen uit alle delen van de wereld. Als je daar rondloopt, komen de ideeën voor moordcomplotten vanzelf bij je binnen. Over moord gesproken: zeg eens eerlijk, denk jij dat het mogelijk is dat Floran Haverkort is vermoord?’
De sfeer was net weer wat gemoedelijker aan het worden. De buitenwereld was net wat verder weg geplaatst. Irma wil de schrik die zich meester van haar maakt niet tonen. Ze houdt haar gezicht in de plooi als ze antwoordt dat Floran Haverkort haar geen ene moer meer interesseert en dat hij wat haar betreft mag rusten in vrede.
‘Maar je zult toch nog wel eens aan hem denken? Je hoort wel eens van die verhalen over mensen die hun eigen dood in scène zetten en spoorloos verdwijnen. Ik vraag me af waarom hij dat zou doen. Hij werd toch niet vervolgd voor dat avontuur met dat jonge meisje? Het heeft hem zijn baan gekost en zijn huwelijk. Maar zijn dat redenen om spoorloos te willen zijn?’
Irma heft haar handen in de lucht. ‘Moeten we het nu echt steeds weer over Floran hebben? Leg mij uit wat kerels precies bezielt. Ik ben er nog nooit een tegengekomen die me dat duidelijk heeft kunnen maken.’ Ze spoelt haar woorden direct weg met een grote slok wijn.
‘Meen je dat nou?’ vraagt Denise.
Denise is eindelijk naar huis, nadat ze Irma heeft laten zweren dat ze aangifte zal doen als de man met de bekende stem haar nog een keer belt. ‘Jij bent zo cool, Irma, maar ik vraag me af of je daardoor niet het risico loopt dat je bepaalde situaties verkeerd inschat. Ik vind je wel stoer. Ik zou zelf ook wel een beetje stoer willen zijn.’ Het klonk aandoenlijk en Irma heeft haar stevig omhelsd. De fles wijn is bijna leeg. Bijna is nog niet helemaal, daar zal ze wat aan moeten doen. Ze staat niet bepaald stevig meer op haar benen, maar dat was ook precies wat ze wilde. De dronkenschap bezorgt haar een aangename euforie. In deze toestand kan ze het uitstekend met de rest van de wereld vinden. De levenden zijn beter te verdragen en de doden minder ernstig dood. Wie het nu ook in zijn hoofd mag halen om haar te bellen en bedreigende boodschappen af te geven of kritische vragen te stellen, ze maakt zich er even niet druk om. Ze bevindt zich in een roes die haar hoofd lichter maakt en haar geweten minder bezwaard. Morgen ziet ze wel verder.
De volle maan legt een feeëriek waas over de tuin. Ze ademt de nacht diep in en voelt de uitademing langs haar lippen glijden. Op het moment dat ze de tuindeur sluit, hoort ze het geluid van haar telefoon. Dat had ze wel verwacht. Denise moet nog even melden dat ze veilig thuis is en dat Irma voorzichtig moet zijn.
Denises stem klinkt alsof ze net een kilometer heeft gerend. ‘Ik keek nog even op nu.nl, dat doe ik iedere avond voor ik ga slapen. Heb je het niet gezien? Dat kind met wie Floran Haverkort het deed, die vriendin van zijn dochter, blijkt nu ook spoorloos te zijn. Haar ouders hebben alle mogelijke moeite gedaan om dit buiten de publiciteit te houden, maar een vriendin van hun andere dochter heeft tegen de pers gekletst. Men vermoedt dat ze samen zijn uitgeweken naar het buitenland. Denk jij dat dit klopt?’
‘Wat een stompzinnig gezwam, zeg. Is het wereldnieuws niet interessant genoeg?’ Het ontspannen gevoel is zomaar verdwenen.
*
De moeder wilde een cruise maken, dezelfde cruise van tien jaar geleden. Ze was ervan overtuigd dat het de enige manier was om afscheid te nemen van de vader. Haar verklaring werd een soort mantra. ‘Het wordt tijd dat we hem achter ons laten.’ Haar wens veranderde langzaam in een eis en veroorzaakte een verstikkende spanning in huis.
Na een tijdje gaf het meisje haar verzet op en stemde toe.
Het schip was te groot, stelde het meisje vast. Het was niet alleen te groot, er waren ook te veel mensen. Ze zaten op het dek, in de eetzalen, bij de zwembaden, ze waren overal. Zelfs als de moeder en het meisje zich in hun hut terugtrokken, hoorden ze stemmen op de gang. De moeder vond het vreemd dat haar dochter zich zo ergerde aan de medepassagiers. Ze beweerde dat het allemaal vriendelijke mensen waren en dat niemand hun in de weg liep.
Het meisje was opstandig. Ze zei dat ze terug naar huis wilde. De moeder berispte haar voor haar ondankbaarheid. ‘Dit is een dure reis, ik wil geen gemok en zeker geen gedrein om terug te gaan. We gaan afscheid nemen van je vader.’
‘Ik wil helemaal geen afscheid nemen.’
‘Waarom toch niet?’
‘Afscheid nemen klinkt als vergiffenis schenken voor wat hij heeft gedaan. Ik wil weten waar hij is en hem ter verantwoording roepen. Ik wil dat hij inziet wat hij heeft veroorzaakt.’
‘Wat heeft hij dan precies veroorzaakt?’
Het meisje keek de moeder aan met een felle blik in haar ogen. ‘Hij heeft me bedrogen. En waag het niet om te zeggen dat hij jou ook bedroog. Het gaat nu om mij.’
De moeder verheugde zich op het bezoek aan Casablanca. Ze wilde de moskee graag nog eens zien.
Het meisje bleef aan boord.
De moeder drong erop aan dat ze samen gingen zwemmen in het grootste zwembad. ‘Ik was toen zo trots op je, omdat je al een zwemdiploma had.’
Het meisje zat zwijgend aan de kant.
‘Ik wilde dat ik je niet had meegenomen,’ mopperde de moeder.
‘Ik neem aan dat jij weer aan boord blijft?’ De moeder controleerde de inhoud van haar tas. ‘Tenerife is heel erg mooi, je weet niet wat je mist.’
‘Hier is de slapende vulkaan,’ mijmerde het meisje.
‘Dat je dat nog weet.’ De moeder was verrast, haar stem had een juichende ondertoon.
‘Welke herinneringen had mijn vader aan Tenerife?’
De moeder schrok zichtbaar. ‘Dat weet je dus ook nog.’
‘Hij gaf geen rechtstreeks antwoord toen ik daar een vraag over stelde en jij kletste eroverheen. Dat is altijd al een vervelende gewoonte van je geweest.’
‘Je vader is op huwelijksreis geweest naar Tenerife.’
‘Met mijn biologische moeder, dus. Waarom was het zo moeilijk om dat gewoon te vertellen?’
‘Zijn eerste huwelijk was een verboden gespreksonderwerp.’ De moeder zuchtte diep. ‘Hij heeft de dood van jouw moeder niet goed verwerkt.’
‘Ging hij er daarom met een kerel vandoor?’
De moeder liep naar de deur. ‘Ik ben weg. Blijf jij maar hier.’
Op de ochtend van de zevende dag trof de moeder het meisje met een ingepakte koffer in hun hut. Het schip zou twee uur later weer gaan varen. Het was een stralende dag en de moeder had voordat ze de hut verliet om te gaan ontbijten enthousiast geroepen dat ze de hele dag konden gaan zwemmen.
‘Ik wil weg,’ zei het meisje.
De moeder keek haar verschrikt aan. ‘Weg? Waarheen?’
‘Ik wil naar huis.’
‘Waarom?’
‘Ik kan het niet. Ik kan hier niet zijn. Het is de zevende dag.’
‘Dat weet ik. We zouden afscheid nemen.’
‘Jij wil afscheid nemen. Ik niet. Ik wil geloven dat er een dag komt dat hij terugkeert. Ik wil hem horen zeggen waarom hij mij in de steek liet. Dat moet.’
‘Ik begrijp het,’ zei de moeder.